De dood wil mij niet
Kigali, Rwanda, 6 april 1994 ’s avonds. De radio verkondigt de moord op president Habyarimana, een Hutu. De verpleegster Yolande Mukagasana verschuilt zich met haar gezin in haar huis: zij zijn Tutsi’s en ze weten dat hen een grote ramp te wachten staat… Diezelfde nacht begint de volkenmoord. Yolande en haar gezin vluchten de rimboe in. Joseph, haar man, komt als eerste om. Yolande doet alles om haar kinderen in veiligheid te brengen, maar vergeefs: zij zal ze nooit meer terugzien. Zes weken lang verbergt Yolande zich waar ze maar kan: onder het aanrecht bij een buurvrouw, bij de missionarissen en ten slotte toppunt van macabere ironie – bij een kolonel, moordenaar van Tutsi’s. In Rwanda zijn in die maand april 1994 bijna een miljoen mensen omgekomen, afgeslacht met een kapmes door hen die de maand ervoor nog hun buren, hun vrienden, hun collega’s waren. Yolande Mukagasana overleefde de slachting. Ze heeft een onbedwingbare drang om haar getuigenis te vertellen: ‘Er is ongetwijfeld bijna niemand meer in leven op de heuvel waar ik woonde. Wie, behalve Yolande Mukagasana, kan navertellen wat er is gebeurd?’