Afbeelding voorplaat : de beuk van Linnaeus in de Horrus Botanicus te Leiden 1972 [Foto Hans den Tonkelaar
Schets van het leven van een groepje rechten studenten in Leiden in de jaren zeventig
De schrijver van deze roman is rechter; hij put voor zijn verhaal veel gegevens uit het milieu van de rechtenstudenten van begin jaren zeventig van de universiteit van Leiden. Min of meer centraal staat de moeizame en raadselachtige vriendschap tussen twee eerstejaarsstudenten, die onduidelijk geinspireerd aan hun studie beginnen. Maar in feite legt de schrijver vooral de nadruk op de structurele en sociale kant van het universitaire leven: de specifieke rol van Leiden als universiteitsstad, het gezelligheidskarakter van het studentenleven met zijn talrijke feesten en bijna obligate borrels, het min of meer aristocratisch milieu, waaruit de studenten en hun ouders voortkomen. Opvallend frequent en uitvoerig en daarom vaak eentonig werkend zijn de gezellige gesprekjes die de studenten door het hele boek heen met elkaar voeren en die meer de hoedanigheid van een registratie hebben dan van een karakterisering en daarom een psychologische doorwerking ontberen. In dit kader past dan ook het bijzonder verschijnsel dat deze jonge Leienaars niet de kenmerken vertonen van de roerige studenten uit de jaren zestig.